“Het woord Parlement is afgeleid van het woord parler (=praten). Helaas heeft men er in Nederland een lirement (lire = lezen) van gemaakt.”
Een citaat van Maarten Schakel (1917 – 1997). Schakel was van 1964 tot 1981 parlementariër voor de ARP en van 1946-1986 tevens burgemeester van drie gemeenten (Noordeloos, Hoogblokland en Hoornaar). Kenmerkend aan zijn debatstijl was dat hij elk debat uit het hoofd sprak.
Veel Nederlandse Tweede Kamerleden lezen hun spreektekst letterlijk voor. Slechts een enkeling debatteert helemaal uit het hoofd. Een letterlijk uitgeschreven en voorgelezen betoog heeft als groot voordeel dat deze makkelijk en snel te publiceren is. Sommige parlementariërs verspreiden al voor het debat hun spreektekst onder de pers, in de hoop dat de media deze overnemen. Nadeel is wel dat je als parlementariër niet meer van deze teksten kan afwijken tijdens het debat. Je bent met handen en voeten, of met lip en tong volgens Schakel, gebonden aan je teksten.
Ook de voorbereiding speelt een rol bij de keuze om uit het hoofd te debatteren of vast te willen houden aan de uitgeschreven spreektekst. Je kunt uit het hoofd spreken als je een debat niet of nauwelijks hebt kunnen voorbereiden en je dus wel moet improviseren. Maar doorgaans vraagt uit het hoofd spreken juist een hele intensieve voorbereiding. En dat kost vooral veel tijd. Een tekst die uit het hoofd geleerd moet worden, moet namelijk veel scherper en kernachtiger zijn dan een tekst die voorgelezen wordt Of, in Schakels eigen woorden: “Vlak voortkabbelende, breed uitwaaierende verhalen met de diepgang van een bierplas op de stamtafel, zijn in geen enkel hoofd te proppen“.
Voorbereiding van Maarten Schakel
Maarten Schakel sprak altijd uit het hoofd, maar improviseerde niet. Hij bereidde zijn betogen juist heel gestructureerd voor. In zijn autobiografie ‘De laatste der mannenbroeders – politicus met een ideaal’ beschrijft Schakel hoe hij zich voorbereidde op een politiek debat.
Van belangrijke onderwerpen hield hij een dossier bij met allerlei materiaal dat hij mogelijk later kon gebruiken. Ongeveer twee weken voor het debat nam Schakel dat hele dossier door. Op kladblaadjes noteerde hij de belangrijkste punten. Deze notities vormden, zoals hij dat noemde, “de body van zijn verhaal”. Met een schaar en gum werden de notities op volgorde van belangrijkheid gelegd. De bovenste 3, 4 of maximaal 5 werden uitgekozen. Deze vormden de centrale ‘as’ van het betoog dat hij wilde houden.
Vervolgens voegde hij een pakkende inleiding en een slot toe, en verfraaiingen van de tekst. Een fraaie tekst was voor Schakel een noodzaak. Grammaticaal puntgaaf, en met woorden die de gemiddelde Nederlander ook zou begrijpen. Schakel vergeleek zijn betogen met een kapstok: de kernargumenten vormen de stang en de verfraaiingen de ophanghaken.
De kernargumenten en de verfraaiingen leerde hij uit zijn hoofd. Op de fractievergadering voorafgaand aan het Kamerdebat oefende hij dan zijn betoog voor zijn fractiegenoten. Waar nodig paste hij het nog iets aan. Op deze manier had hij tijdens het debat hooguit een enkele aantekening nodig.
5 stappen van Quintilianus
De methode die Maarten Schakel gebruikte, is precies de methode die de Romeinse retoricus Marcus Fabius Quintilianus zo’n 1900 jaar eerder beschreef in zijn meesterwerk ‘De opleiding tot redenaar’ (90 n Chr.). In de Grieks-Romeinse oudheid was spreken uit het hoofd de norm. Quintilianus beschreef vijf stappen om een betoog voor te bereiden en vervolgens uit te hoofd voor te dragen. Quintilianus noemde deze vijf stappen Inventio, Disposito, Elocutio, Memoria en Actio.
Stap 1: Inventio (Vinding)
Eerste stap in de voorbereiding is het bedenken van de inhoud van een betoog. Voordat iemand iets gaat zeggen, moet hij of zij eerst materiaal verzamelen en bedenken vanuit welke invalshoek het betoog ingestoken gaat worden.
Stap 2: Dispositio (Orderning)
Wanneer een spreker bedacht heeft wat hij of zij wil zeggen, moet de optimale volgorde van de argumenten bedacht worden. Quintilianus geeft al dat hier niet één methode voor is: het is een kwestie van veel oefenen om hier gevoel voor te krijgen.
Stap 3: Elocutio (Verwoording)
Derde stap is het zoeken naar woorden en zinnen om dat wat in de vorige stappen bedacht is op een fraaie manier te verwoorden. Volgens Quintilianus is dit de moeilijkste, maar belangrijkste fase in de voorbereiding. Het betoog moet foutloos zijn, helder, fraai en passen bij het onderwerp, het onderdeel van de redevoering en de situatie waarin men het woord voert. Tegelijkertijd waarschuwt Quintilianus dat overdreven aandacht voor de verwoording ook niet goed is.
Stap 4: Memoria (Uit het hoofd leren)
Als het betoog helemaal af is, moet het uit het hoofd geleerd worden. Een goed geheugen is een gave, maar kan ontwikkeld worden. In de Romeinse tijd werd hier al van jongs af aan mee geoefend door het uit het hoofd leren van goede literatuur. Quintilianus geeft als tip dat het zich ruimtelijk voorstellen van de feiten die men moet onthouden, kan helpen. Maar bovenal is het een kwestie van concentratie, oefening en hard werken.
Stap 5: Actio (Voordragen)
Hoe goed de voorbereiding ook is, het voordragen kan een betoog maken of breken. Naast de inhoud gaat het hier om gebruik van de stem, beheersing van de lichaamshouding en gebaren, op een bij de redevoering en de situatie passende wijze.
Voor- en nadelen van uit het hoofd spreken
Natuurlijk bestaat er de mogelijkheid dat je iets vergeet als je volledig uit het hoofd spreekt. Maarten Schakel noemde dit ‘geheugenvermoeidheid’. Het was hem een enkele keer overkomen. Maar elke keer was het maar een mineur euvel, vond hij. Omdat de toehoorders niet wisten wat hij had willen vertellen, viel het ook niemand op als hij iets vergat. En bovendien waren parlementaire debatten vaak toch al te lang. Moeilijker vond Schakel het omgaan met interrupties op zo’n manier dat hij de draad van zijn betoog niet kwijt raakte. En juist betogen uit het hoofd lijken meer interrupties uit te lokken, merkte Schakel op.
Joop den Uyl wilde wel eens proberen om Schakel met een interruptie uit zijn ritme te halen. Zo interrumpeerde Den Uyl de uit het hoofd sprekende Schakel eens met de opmerking “U wijkt van uw tekst af.” Iets later plaatste Den Uyl weer een interruptie, en toen was het de beurt aan Schakel: “U loopt op mijn tekst vooruit!”
Maar verder had spreken uit het hoofd alleen maar voordelen, vond Schakel. Het was makkelijker om punten te schrappen die al door anderen ingebracht waren, en ook makkelijker om reacties op punten van anderen in te brengen. En het allerbelangrijkste voordeel: het is veel aantrekkelijker om naar te luisteren. Schakel zelf zei over zijn voorlezende collega’s:
“Te veel leden van de club van 150 zijn in hun voordracht even boeiend als de tabellen voor de loonbelasting.”
Als Schakel sprak, kwamen mensen luisteren. Parlementair journalist Bert de Jong schreef hierover:
Als Schakel spreekt, ook al is het laat, wordt de Kamer weer voller. Het is ook de moeite waard. De afgevaardigde heeft wat je noemt singuliere gaven en heeft zelfs geen aantekening voor zich. […] Op het laatste ogenblik dreigde de afgevaardigde van de ARP nog vast te lopen. Daarom zei hij: “Ik weet niet meer hoe mijn zin begon, maar zij moet wel met een werkwoord eindigen.” Zo zien we maar weer. Er mag een domper op zitten. Maar de vreugde is, gehoord de beraadslagingen, nog niet verdwenen uit de ARP!”
Meer informatie
Wil je zelf oefenen met spreken in het openbaar? Neem dan vrijblijvend contact op om de mogelijkheden van een debattraining te verkennen. Of abonneer je op mijn nieuwsbrief en ontvang maandelijks tips, trucs en analyses.
De autobiografie van Schakel, De laatste der Mannenbroeders, is hier te lezen. De afbeelding is afkomstig uit de Collectie SPAARNESTAD PHOTO/NA/Anefo/Fotograaf onbekend, en beschikbaar gesteld onder de CC BY-SA 3.0 nl licentie.