Hoedenwet

Het Britse Lagerhuis kende lange tijd de ‘hoedenwet’. Deze wet uit 1621 schreef de regels voor het dragen van een hoed in het Parlement voor. Deze regels waren echter zo ingewikkeld, dat parlementsleden regelmatig in de fout gingen. En met het verdwijnen van hoeden uit het modebeeld, leidde de wet ook tot steeds meer praktische problemen. Een aantal komische anekdotes…

Hoed op, hoed af – de regels

Wanneer een parlementslid door de vergaderzaal liep, werd hij geacht dit blootshoofds te doen, met de hoed in de hand. Eenmaal op zijn plek aangekomen kon de hoed worden opgezet.

Het dragen van een hoed tijdens het zitten was niet verplicht, maar had wel een praktisch voordeel. Lange tijd was het namelijk verplicht dat iemand de hoed uit beleefdheid even afnam wanneer zijn naam genoemd werd in de bijdrage van een andere spreker. Droeg het parlementslid dat genoemd werd op dat moment geen hoed, dan moest hij dus eerst een hoed opzetten om deze vervolgens weer van het hoofd af te nemen als beleefde dank aan de spreker die zijn naam genoemd had.

Zodra een parlementslid opstond, moest de hoed altijd worden afgenomen. Ook als het parlementslid even de benen wilde strekken, iets wilde pakken of wilde overleggen met een collega. Een parlementslid dat een speech wilde houden, legde de hoed op zijn zitplaats achter zich neer. Duurde de speech lang, dan kon er in de hoed een glas water worden gezet. Spreken met een hoed op was niet toegestaan. Enige uitzondering was wanneer de voorzitter (Speaker) werd aangesproken met een punt van orde bij een stemming: dan diende men te blijven zitten en was het juist verplicht een hoed te dragen.

Een hoed had tot aan begin 20e eeuw ook een praktische functie: met een hoed kon een zitplaats bezet gehouden worden. Het Britse Lagerhuis kent minder zitplaatsen dan er leden zijn, dus is er altijd schaarste. Door de hoed op een plek te leggen, was een lid dat de zaal verlaten had, verzekerd van een zitplaats bij terugkomst. De gedachte was geen lid van het Lagerhuis het in zijn hoofd zou halen om zonder hoed het gebouw te verlaten, en dat een hoed op een zitplaats alleen maar kon betekenen dat iemand korte tijd afwezig was. Maar dit gebruik werd afgeschaft toen bleek dat veel Parlementsleden speciaal hiervoor meerdere hoeden meenamen, om zo altijd verzekerd te zijn van een zitplaats.

Beginnersfouten

De ingewikkelde hoedenwet leidde regelmatig tot fouten van vooral beginnende parlementsleden. Toen eens een nieuw parlementslid opstond en zijn speech begon zonder zijn hoed af te nemen, werd hij van alle kanten luid toegeschreeuwd. Onervaren als hij was, bleef hij stil staan. Uiteindelijk ging een ander parlementslid, dr Tanner, naar hem toe, nam hem zijn hoed af, maakte een beleefde buiging en gaf de hoed terug.

Andersom kwam ook voor. Een nieuw parlementslid wilde een punt van orde maken over een stemming en ging, de hoed afgenomen, staan. “Order, order” riepen zijn collega’s. “Daar wil ik het juist over hebben”, bracht de nieuweling nog in, maar hij werd overstemd door zijn schreeuwende collega’s. Uiteindelijk stapten enkele partijgenoten naar hem toe, drukten hem in de bank, zetten hem de hoed op en zei: “Zo, en nu spreken!”. Door alle commotie was het parlementslid echter vergeten welk punt hij wilde inbrengen.

Op de hoed zitten

Het gebeurde regelmatig dat een parlementslid na zijn toespraak op zijn hoed ging zitten. Dit leidde altijd tot hilariteit in de zaal, zeker als er nog een glas water in de hoed stond of als de hoge hoed met een krakend geluid helemaal in elkaar gedeukt werd. Toen Sir William Harcourt eens na zijn speech op zijn hoed ging zitten, die hij bij het opstaan op zijn stoel had gelegd, merkte een collega-parlementariër op:

Meneer de Voorzitter, veroorloof mij het geëerd lid geluk te wensen omdat, toen hij op zijn hoed ging zitten, zijn er hoofd er niet in zat.

Welke hoed?

De hoedenwet schreef ook voor welke hoeden gedragen moesten worden. Voor mannen was een zwarte, cilindervormige hoge hoed verplicht. Alleen de whip van de oppositie mocht een afwijkende hoed dragen.

Kapitein Arthur Evans, een van de jongste leden van het Lagerhuis, verscheen op 21 juni 1923 in het parlement met een lichtgekleurde hoed die normaal alleen gedragen werd op de paardenrenbaan. Dit was aanleiding voor veel grappen onder parlementsleden. Toen Evans opstond om een vraag te stellen, kreeg hij van zijn collega’s een groot aantal ironische woorden toegeschreeuwd. Enigszins verlegen glimlachend nam kapitein Evans zijn hoed af. “Zet hem op”, riep men hem toe. Nadat Evans zijn vraag gesteld had en ging zitten en zijn hoed weer opzette, klonk er opnieuw luid gelach. Toen hij een nieuwe vraag stelde en de hoed opnieuw afnam, nam zijn achterbuurman, Kenworthy, deze weg. Kenworthy gaf de hoed aan Labourlid Kirkwood, die er smadelijk naar keek en vervolgens zijn hoofd afwendde. De hoed maakte vervolgens een hele tournee langs de banken van de liberalen, totdat Frank Gray de hoed – onder luid gejoel van zijn collega’s – even opzette. Evens verliet hierop kort de parlementszaal om even later, ditmaal zonder hoed, terug te keren.

De komst van het eerste vrouwelijke parlementslid in 1919, Lady Astor, stelde de Speaker voor een dilemma. Kon hij een vrouw verplichten haar hoed op en af te zetten zonder een spiegel in de buurt? Of moest hij voor haar een uitzondering maken? En als Lady Astor gebruik maakte van een hoedenpen om de hoed vast te zetten op haar hoofd, was dit dan niet strijdig met het verbod op het dragen van wapens in het parlement? Uiteindelijk werd besloten het wel of niet afzetten van de hoed aan Lady Astor zelf over te laten.

Leenhoed

In 1890 werd een parlementslid verrast toen zijn naam ineens genoemd werd in de speech van een collega. Hij droeg op dat moment geen hoed maar was zich bewust van de regel dat hij een hoed als blijk van dank moest afnemen. Hij kreeg daarop een hoed van zijn buurman aangeboden. Het parlementslid had echter een dermate klein hoofd dat zijn gezicht geheel verdween in hoed van zijn buurman. Andersom gebeurde ook: het parlementslid Gladstone, the grand old man, pakte in een vergelijkbare situatie een hoed die hem veel te klein was.

In mei 1907 wilde afgevaardigde Rawlinson bij een stemming een punt van orde maken. Hij had echter geen hoed bij zich, en vroeg daarom of hij een hoed kon lenen. Vanaf de liberale banken riep men: “Neem de hoed van John Ward”. John Ward, de whip van de oppositie en dus geoorloofd om afwijkende hoeden te mogen dragen, reageerde hierop door zijn hoed stevig op zijn hoofd te drukken. Juist op dat moment kwam sir Arthur Bignold binnen, met zijn hoed in de hand. De hoed van Sir Bignold werd onmiddellijk in beslag genomen en door Rawlinson op zijn hoofd gezet. De hoed was echter zo groot dat hij over het hoofd van Rawlinson heen zakte. Rawlinson zag zich daarom genoodzaakt zijn hele speech de hoed met beide handen vast te houden.

In februari 1926 wilde het Labourlid Buchanan een ordevoorstel doen bij een stemming. Hij kon zijn hoed echter niet vinden. Twee rijden achter hem zal zijn partijgenoot, miss Wilkinson, met een zwart fluwelen hoed op. “Leen me je hoed even, Ellen”, riep Buchanan en Wilkonson deed het prompt. Buchanan zette daarop het sierlijke dameshoedje bovenop zijn rode haarbos en diende onder grote hilariteit van de andere parlementsleden kalm zijn voorstel in.

Hoedje van papier

Niet ieder parlementslid kon de reacties van andere parlementsleden waarderen. Toen in januari 1929 het socialistische parlementslid Susan Lawrence bij een stemming een ordevoorstel wilde doen, droeg ook zij geen hoed. Ondanks dat ook haar werd toegeschreeuwd dat zij een hoed moest dragen, probeerde zij haar inbreng blootshoofds te doen. Haar collega Cecil Wilson vouwde daarop een hoedje van krantenpapier en zette die op het hoofd van Lawrence. Ook werd haar een vilten hoed aangereikt. Woedend verliet Lawrence de parlementszaal.

In het najaar van 1931 wilde een andere afgevaardigde van Labour een punt van orde bij een stemming maken. Ook hij kon zijn hoed zo snel niet vinden en begon zijn bijdrage daarom zonder hoed. “Hoed! Hoed!”, werd hem luid toegeschreeuwd door de andere parlementsleden. Een partijgenoot zette daarop de hoed van Dame Leah Manning, afgevaardigde voor Oost-Islington, op zijn hoofd. Toen de spreker in de gaten kreeg dat hij een vrouwenhoed droeg met twee grote veren, rukte hij woest de hoed van zijn hoofd en smeet hem weg. Zijn collega-parlementsleden probeerden daarop massaal de hoed te pakken te krijgen. De hoed heeft het niet overleefd.

Dameshoeden

De traditie om een hoed op te zetten en deze weer af te nemen bij het horen van de eigen naam in de speech van een collega, stierf begin 20e eeuw uit. In de jaren ’30 waren het alleen nog het in 1936 overleden conservatieve parlementslid Lord Banbury en de latere premier Chamberlain, die zich nog aan deze gewoonte hielden. Maar de hoedenwet waarin het dragen van een hoed bij het maken van een punt van orde bij een stemming verplicht was, zou nog tientallen jaren actief blijven. Door het afnemende aantal hoeden in de parlementszaal, leidde deze verplichting tot steeds meer praktische problemen maar ook tot komische situaties.

Toen in februari 1951 het conservatieve lid Robert Turton, een advocaat van middelbare leeftijd, een punt van orde wilde maken over een mislukte stemming, moest ook hij op zoek naar een hoed. Het vrouwelijke parlementslid Irene Ward was echter het enige aanwezige parlementslid met een hoed. En daarom droeg Turton bij het maken van zijn punt een modieus blauw fluwelen dameshoed, die overigens zo groot was dat hij tot over de ogen van Turton zakte. De hoed wisselde nog tweemaal van eigenaar, omdat twee andere parlementsleden aanvullende opmerkingen maakten. Onder luid gejoel werd de hoed door de parlementsleden rondgegooid naar de volgende sprekers. Uiteindelijk kreeg Irene Ward haar hoed volledig verkreukeld terug van onderminister Hector McNeill.

Dit incident was voor het conservatieve parlementslid Leonard Ropner aanleiding om een voorstel in te dienen de hoedenwet definitief af te schaffen. Ondanks een hartstochtelijk pleidooi, lukte het hem niet de Speaker te overtuigen. Onder meer Churchill was tegen: “Dit onderwerp is zo belangrijk, daar moeten we niet te snel een besluit over nemen.” Maar het pleidooi had wel enig effect: een maand later werd een mannenhoed voor algemeen gebruik bij de Speaker opgehangen om te voorkomen dat mannelijke parlementsleden nogmaals een vrouwenhoed moesten dragen.

Deze hoed was echter zo onooglijk en oud dat er regelmatig klachten kwamen van parlementsleden. In 1956 kreeg de Speaker daarom twee pond (omgerekend naar de waarde van nu een paar honderd euro) om een nieuwe hoed aan te schaffen. Een groot aantal hoedenzaken deden aanbiedingen voor een nieuwe hoed, maar er werd gekozen voor aanbod van een anoniem gebleven heer, die een ongebruikte hoed die hij zelf voor zes pond had gekocht voor twee pond aan het parlement verkocht.

Afschaffing hoedenwet

In 1988 werd de plicht om een hoed te dragen bij doen van een ordevoorstel definitief afgeschaft in het Lagerhuis. Het doorgeven van de hoed van de Speaker kostte veel tijd en het gebeurde steeds vaker dat een parlementslid hier niet op wachtte maar snel iets, zoals een stapel papieren, op zijn hoofd legde om toch ‘met gedekt hoofd’ te kunnen spreken. Onder leiding van Leader of the House Ann Taylor werd de hoedenwet afgeschaft. “I know some members may feel that they look particularly fetching in the opera hat, but it really does make the House of Commons look ridiculous”.

Voor mannelijke leden van het Lagerhuis is het sindsdien zelfs verboden een hoed te dragen in het Parlement. Dit verbod werd eind 2016 nog geschonden door het Conservatieve parlementslid Peter Bone. Bone zette een silly hat op tijdens een debat om zo aandacht te vragen voor een liefdadigheidsfonds dat hij steunde (zie afbeelding boven aan dit artikel). Speaker John Bercow reageerde:

“I’ve indulged the honourable gentleman for the length of his question, but I’m glad that he’s now taken that hat off and I sincerely hope he won’t put it on again – preferably at any time but certainly not in the Chamber.”

Meer informatie

Wil je zelf oefenen met het geven van presentaties of het spreken in het openbaar?  Neem dan vrijblijvend contact op om de mogelijkheden van een debat-  of speechtraining te verkennen. Of abonneer je op mijn nieuwsbrief en ontvang regelmatig tips, trucs en anekdotes. 

Share