iStock-1179761316_small

Een regelmatig voorkomende persoonlijke aanval in het debat is de tu quoque, in het Nederlands ook wel de ‘jij-bak’ genoemd. Tu quoque (letterlijk: ‘ook gij’) zou Julius Ceasar gezegd hebben toen hij onder zijn moordenaars Brutus ontdekte, die als een zoon voor hem was. ‘Ook gij, mijn zoon?’ Alsof Ceasar nog eenmaal ten overstaan van iedereen de opmerking maakt dat deelnemen aan de samenzwering niet past bij de persoonlijke relatie die Brutus en Ceasar hadden.

En dat is precies de bedoeling van de ‘tu quoque’-persoonlijke aanval. Een debater die deze redenatie gebruikt, reageert niet inhoudelijk op het argument van een ander. In plaats daarvan probeert hij diens geloofwaardigheid aan te tasten door te stellen dat de ander zich in het dagelijks leven anders gedraagt dan hij nu bepleit.

Bijvoorbeeld: iemand die in de gemeenteraad pleit voor het stimuleren van het met de fiets naar school gaan door kinderen om gezondheidsredenen, maar zelf rookt, kan hierop aangevallen worden. ‘Als je gezondheid zo belangrijk vindt, stop dan eerst maar eens met roken’.

De persoonlijke aanval als debattruc

De tu quoque is een makkelijke debattruc, omdat deze redenatie in de oren van de toeschouwers heel logisch en aannemelijk klinkt. Consequent gedrag (‘ik doe wat ik denk en ik denk wat ik doe’) vinden veel mensen heel belangrijk van politici. En juist dat wordt aangevallen met de tu quoque. Dat maakt deze persoonlijke aanval een populaire debattruc onder politici.

Als politicus zal je een tu quoque dus regelmatig tegen je gebruikt worden. Omdat je geloofwaardigheid in het debat maar ook als politicus in twijfel wordt getrokken, is het belangrijk hier goed op te reageren.

De tu quoque aanval pareren

Allereerst is het belangrijk te beseffen dat een persoonlijke aanval altijd een zwaktebod is. De ander heeft blijkbaar geen sterk inhoudelijk argument meer. Daarnaast zal een groot deel van het publiek een persoonlijke aanval ook niet waarderen. Daarom is het belangrijk dat je niet met een persoonlijke aanval terug antwoordt. Ook al is de verleiding misschien soms groot… Dan ontaardt een debat al snel in het over en weer verwijten maken. Een bekend voorbeeld hiervan is het live op televisie uitgezonden debat tussen Pim Fortuyn en Marcel van Dam (Lagerhuis, 1997).

Strategie 1: Toegeven

Wat werkt dan wel? Er zijn verschillende strategieën. Vaak kan het helemaal geen kwaad om het inconsequente gedrag direct toe te geven. ‘Dat roken, natuurlijk: dat zou ik niet moeten doen. Maar juist daarom weet ik als geen ander hoe belangrijk het is om kinderen al op jonge leeftijd te wijzen op gezond gedrag!’ Waarom is deze strategie hier zo effectief? Allereerst wordt meteen het gif uit de persoonlijke aanval gehaald. De tegenstander kan in een reactie niet nog een keer over het roken beginnen, want dat argument is gepareerd. Iedereen is het erover eens dat roken slecht is, maar het doet voor dit debat niet (meer) ter zake. Maar ook wordt op een slimme manier het initiatief in het debat teruggepakt. Door zichzelf als ‘ervaringsdeskundige’ op te stellen, wordt de bezorgdheid om de gezondheid van kinderen alleen maar geloofwaardiger.

Wanneer toegeven?

Het direct toegeven werkt natuurlijk alleen als het verwijt dat je gedrag inconsistent zou zijn met je mening, ook klopt. Als je nog nooit hebt gerookt, heeft het natuurlijk geen zin om toe te geven dat je zelf ook rookt. Daarnaast helpt het in dit voorbeeld ook dat roken en het fietsen van kinderen weinig met elkaar te maken hebben. Zou je tegenstander jou verweten hebben dat je zelf wel je kinderen met de auto naar school brengt, dan zou toegeven al lastiger kunnen worden. En het ‘verwijtbare gedrag’ moet ook onschuldig zijn. Als je tegenstander had gezegd: ‘Mooi dat je de gezondheid van kinderen zo belangrijk vindt, maar stop dan eerst maar eens met roken in de nabijheid van je eigen kinderen’, dan wordt het snel te risicovol om dit toe te geven. Grote kans dat het publiek in dat geval toch denkt dat je met twee maten meet en en erger: dat je niets geeft om de gezondheid van je eigen kinderen.

Strategie 2: Terug naar de inhoud

Een tweede strategie is ervoor zorgen dat het debat direct weer over de inhoud gaat: ‘Ik ben blij dat u zo bezorgd bent om mijn persoonlijke gezondheid. Maar dit debat gaat over iets veel groters: de gezondheid van onze kinderen. En daar maak ik me zorgen om. En daarom kom ik met dit voorstel!’ Als de tegenstander later weer over het roken begint, zal bij het publiek de indruk gewekt worden dat hij het vooral wil hebben over kleine problemen (zoals het roken van zijn tegenstander) maar geen inhoudelijk antwoord heeft op de grote problemen, zoals de gezondheid van kinderen.

Samengevat

Veel (professionele) debaters hebben angst voor persoonlijke aanvallen in een debat omdat ze zich aangevallen voelen in hun persoonlijke integriteit. Maar bedenk dat een persoonlijke aanval altijd een zwaktebod van de ander is. Blijkbaar heeft de tegenstander geen inhoudelijke argumenten meer.  Met een beetje handigheid kun je een tu quoque persoonlijke aanval pareren en het initiatief in het debat terugpakken. Het publiek zal dat vaak waarderen.

Share