iStock-972566480_small

Het is 25 oktober 1916. In de Tweede Kamer vindt een debat plaats over de kwaliteit van het openbaar onderwijs. De sociaaldemocraten vinden dat de liberalen hier te weinig voor hebben gedaan. Er is bezuinigd op schoolgebouwen, de leerplicht is tot zes jaar beperkt, er is gekort op het vak lichamelijke opvoeding. Maar er zijn de afgelopen decennia wel veel standenscholen opgericht: algemeen-bijzondere scholen voor kinderen van elitaire ouders. Namens de sociaaldemocraten spreekt Troelstra. Hij wijst erop dat door de komst van de standenscholen er een tweedeling in het onderwijs is ontstaan: kinderen van rijke ouders gaan naar standenscholen, kinderen van arme ouders naar het openbaar onderwijs. Kinderen van het platteland en uit volkswijken worden door de liberalen op deze manier bewust ‘dom gehouden’. Dan staat Bernardus Eerdmans op, kamerlid namens de Liberale Unie, voor een interruptie. “Heeft u uw eigen zoon niet ook naar een standenschool gestuurd?“, vraagt Eerdmans. Troelstra is direct van slag door deze persoonlijke aanval. Hij komt niet verder dan een slap verweer: “Maar hij is eerst nog naar een openbare school gegaan.” De Kamer is in rep en roer. Woedend beëindigt Troelstra zijn betoog.

Een aanval zoals Eerdmans tegen Troelstra plaatste, heet een tu quoque, in het Nederlands ook wel de ‘jij-bak’ genoemd. Tu quoque (letterlijk: ‘ook gij’) zou Julius Ceasar gezegd hebben toen hij onder zijn moordenaars Brutus ontdekte, die als een zoon voor hem was. ‘Ook gij, Brutus?’ Alsof Ceasar nog eenmaal ten overstaan van iedereen de opmerking maakt dat deelnemen aan de samenzwering niet past bij de persoonlijke relatie die Brutus en Ceasar hadden. En dat is precies de bedoeling van de ‘tu quoque’-persoonlijke aanval. Een debater die deze redenatie gebruikt, reageert niet inhoudelijk op het argument van een ander. In plaats daarvan probeert hij diens geloofwaardigheid aan te tasten door te stellen dat de ander zich in het dagelijks leven anders gedraagt dan hij nu bepleit.

De tu quoque-persoonlijke aanval als debattruc

De tu quoque is een makkelijke debattruc, omdat deze redenatie in de oren van de toeschouwers heel logisch en aannemelijk klinkt. Consequent gedrag (‘ik doe wat ik denk en ik denk wat ik doe’) vinden veel mensen heel belangrijk van een politicus. En juist dat wordt aangevallen met de tu quoque. Dat maakt deze persoonlijke aanval een populaire debattruc onder politici.

Inconsistentie tussen waar iemand  voor strijdt en persoonlijk gedrag komt vaak voor. Het linkse kamerlid dat zijn kinderen niet naar de openbare school stuurt. Het raadslid van een christelijke partij die in de gemeenteraad fel tegen openstellen van winkels op zondag stemde, maar de zondag erop boodschappen doet bij de supermarkt. De populist die ageert tegen politici die ‘verslaafd  zijn aan het pluche’, maar al decennia in de gemeenteraad  zit. De wethouder van jeugdzorg die roken onder jongeren wil ontmoedigen, maar een pakje per dag rookt.

Als politicus loop je dus een goede kans dat de tu quoque vroeger of later tegen je gebruikt wordt. Omdat je geloofwaardigheid in het debat maar ook als politicus in twijfel wordt getrokken, is het belangrijk hier goed op te reageren.

De tu quoque persoonlijke aanval pareren

Allereerst is het belangrijk te beseffen dat een persoonlijke aanval altijd een zwaktebod is. De ander heeft blijkbaar geen sterk inhoudelijk argument meer. Daarom is het belangrijk dat je niet met een persoonlijke aanval terug slaat. Ook al is de verleiding soms misschien groot… Dan ontaardt een debat al snel in het over en weer verwijten maken. Een bekend voorbeeld hiervan is het live op televisie uitgezonden debat tussen Pim Fortuyn en Marcel van Dam (Lagerhuis, 1997).

Strategie 1: Toegeven

Wat werkt dan wel? Er zijn verschillende strategieën. Vaak kan het helemaal geen kwaad om het inconsequente gedrag gewoon toe te geven. Een wethouder van jeugdzorg die een gezondheidsplan voor kinderen introduceert, maar het verwijt krijgt zelf te roken kan eenvoudig antwoorden: ‘Dat roken, dat zou ik niet moeten doen. Maar juist daarom weet ik als geen ander hoe belangrijk het is om kinderen al op jonge leeftijd te wijzen op gezond gedrag!

Waarom is deze strategie zo effectief? Allereerst wordt meteen het gif uit de persoonlijke aanval gehaald. De tegenstander kan in een reactie niet nog een keer over het roken beginnen, want dat argument is gepareerd. Iedereen is het erover eens dat roken slecht is, maar het doet voor dit debat niet (meer) ter zake. Maar ook wordt op een slimme manier het initiatief in het debat teruggepakt. Door zichzelf als ‘ervaringsdeskundige’ op te stellen, wordt de bezorgdheid om de gezondheid van kinderen alleen maar geloofwaardiger.

Het is een strategie die ook Troelstra had kunnen toepassen. Dat zelfs hij, hij die al zo lang opkomt voor gelijke kansen voor alle kinderen, geen andere keuze meer had dan zijn eigen zoon naar een standenschool te sturen… Is dat niet het ultieme bewijs dat het openbare onderwijs onder de liberalen zo is verwaarloosd?

Wanneer toegeven?

Het direct toegeven werkt natuurlijk alleen als het verwijt dat je gedrag inconsistent zou zijn met je mening, ook klopt. Als de zoon van Troelstra helemaal niet op een standenschool had gezeten, had het natuurlijk geen zin gehad als Troelstra had toegegeven. En helemaal zonder risico is toegeven ook niet. Het toegegeven gedrag moet sociaal wel geaccepteerd zijn en dat is in het geval van Troelstra nu moeilijk in te schatten.

Strategie 2: Terug naar de inhoud

Een tweede strategie is ervoor zorgen dat het debat direct weer over de inhoud gaat. “Ik ben blij dat u zo bezorgd bent om mijn zoon. Als vader wil ik ook het allerbeste onderwijs voor mijn zoon. Maar dit debat gaat over iets veel groters. Namelijk over het allerbeste onderwijs voor álle kinderen. Ook kinderen uit volksbuurten of die opgroeien op het platteland. En daar maak ik me zorgen om. En daarom pleit ik voor meer geld voor openbaar onderwijs! “ Als de tegenstander later weer over de zoon van Troelstra begint, zal bij het publiek de indruk gewekt worden dat hij het vooral wil hebben over een relatief klein probleem maar geen inhoudelijk antwoord heeft op het grote probleem, de kwaliteit van onderwijs van alle kinderen.

Samengevat

Veel debaters hebben angst voor persoonlijke aanvallen in een debat omdat ze zich aangevallen voelen in hun persoonlijke integriteit. Maar bedenk dat een persoonlijke aanval altijd een zwaktebod van de ander is. Blijkbaar heeft de tegenstander geen inhoudelijke argumenten meer. Belangrijk is dus niet in paniek te raken en je emotie de overhand laten krijgen. Met een beetje handigheid kun je een tu quoque persoonlijke aanval pareren en het initiatief in het debat terugpakken. Het publiek zal dat vaak waarderen.

Nieuwsbrief

Wil je regelmatig debattips, anekdotes over historische debaters of debatten of ander debatnieuws ontvangen? Meld je dan aan voor de Nieuwsbrief.

Share