iStock-1167824912_small

Het zou zo de titel van een Suske & Wiske-album kunnen zijn: de Verstokte Voorlezers. Maar het was de naam die het Nieuwsblad van het Noorden gaf aan een groep parlementariërs die op 30 juni 1966 tegen een voorleesverbod in de Tweede Kamer stemden. Volgens de krant zaten er onder deze politici “hakkelaars” die “al in paniek raken als er een punt of een komma fout in hun spreektekst staat.” Het debat over het verbod op voorlezen werd door voor- en tegenstanders gezien als een van de levendigste debatten uit de parlementaire geschiedenis, een voorbeeld van hoe het óók kan.

Parler-ment of lire-ment?

Tweede Kamerlid Maarten Schakel beklaagde zich er al over: “Het woord parlement komt van het woord parler (=spreken). Helaas hebben sommigen er in Nederland een lirement (lire = lezen) van gemaakt”. Schakel was een parlementariër die nooit zijn spreektekst van papier oplas. Hoe hij zich hierop voorbereidde, is al eerder een onderwerp van een blog geweest.

Duitsland

Een parlementair voorleesverbod was geen nieuw idee. In de jaren ’40 van de 19e eeuw was het in het Duitse parlement verboden om een spreektekst voor te lezen. Op 18 april 1847 overtrad het lid Conze het leesverbod, wat tot een enorme onrust in het parlement leidde. “Hij leest! Hij leest”, werd er geschreeuwd. Parlementsvoorzitter Maarschalk Von Rochow sprak Conze aan: “Beperk u tot het gebruiken van uw notities. Kunt u uw rede niet voorzetten zonder uitgeschreven concept, dan doet er beter aan van het woord af te zien.”

Na een schorsing ging Conze echter gewoon verder met voorlezen. De vergadering werd hierop opnieuw geschorst. Maarschalk Von Rochow sprak Conze opnieuw aan: “Nu de spreker niet in staat is om zijn geschreven tekst samen te vatten in notities, geef ik hem in overweging alleen de conclusies te delen met de vergadering.” Conze zei hierop: “Ik wilde alleen maar zeggen dat ik voor het amendement ben en ik hoop dat velen het met mij eens zijn.”

“Ik ben een slecht redenaar.”

Een paar maanden later maakte het parlementslid uit Pommeren Von Thadden het nog bonter. Hij begon zijn betoog met de woorden: “Ik verklaar hierbij in deze hoge vergadering ten aanhoren van heel Duitsland en zelfs van heel Europa dat ik niet alleen een slecht redenaar ben, maar in het geheel geen redenaar. En daarom verzoek ik u toestemming dat ik mijn denkbeelden van papier voorlees.“ Toen vanuit de parlementszaal “Nee, nee!” geroepen werd, liep Von Thadden met zijn uitgeschreven tekst naar de hoofdstenograaf (die ook directeur van de Deutsche Algemeine Zeitung was) en zei: “Dit is mijn tekst, zorg maar dat het in de krant komt.”

Tekst al beschikbaar

Ook het Britse parlement kent een lange traditie van spreken uit het hoofd. “Natuurlijk spreken wij uit het hoofd”, zei ooit een Lagerhuislid. “Anders zou je geen debat kriigen  maar lezingen.” Om dezelfde reden schafte het Lagerhuis al snel na de oprichting in 1376 spreken van achter een katheder af.

Het uitschrijven van de spreektekst en deze integraal voorlezen, was ook in de Nederlandse Tweede Kamer lange tijd niet gebruikelijk. Maar begin vorige eeuw sloop het er steeds meer als gewoonte in. Ten tijde van het Kabinet-Cort van der Linde (1913-1918) was het al vrij gebruikelijk. Een anekdote uit die tijd is dat de toenmalig minister van Oorlog Bosboom een stukje karton bij zich had dat hij terloops draaide naar de stenograven op het moment dat hij overschakelde van debatteren uit het hoofd naar voorlezen. Op dit karton stond geschreven: “Tekst al beschikbaar.”

Voorstel voor een Nederlands voorleesverbod

In de jaren ’60 was voorlezen van de spreektekst voor een belangrijk deel van de Tweede-Kamerleden heel normaal geworden. Het gebeurde veel meer dan in de andere Europese parlementen.Tot afschuw van sommige andere Kamerleden, die vonden dat het voorlezen afbreuk deed aan het debat. In het voorjaar van 1966 adviseerde een commissie om in het regelement van orde een verbod op voorlezen op te nemen:

“Geen Lid leest een rede voor, tenzij de Voorzitter hem hiertoe toestemming geeft.”

Het voorstel voor een voorleesverbod paste bij de tijd, waarin steeds meer mensen televisie gingen kijken. De gedachte was dat het voorlezen van teksten niet boeiend genoeg was voor het grote publiek om naar te kijken. Een debat voer je niet voor je 149 collega’s maar voor de miljoenen mensen thuis. Jan Bommer, ondervoorzitter van de Tweede Kamer en indiener van het voorstel voor een voorleesverbod, vond daarnaast dat het in het debat moet gaan om het uitwisselen van gedachtes om dan tot een gezamenlijke conclusie te komen. Hierin past niet een vooraf uitgeschreven redevoering.

Debat over voorleesverbod

Over het voorleesverbod ontstond op 30 juni 1966 een levendig debat. Zo vond de liberaal Edzo Toxopeus het voorlezen van een vooraf uitgeschreven opstel “fataal voor de parlementaire discussie”. Tineke Schilthuis (PvdA) formuleerde het nog scherper. Zij vond het voorlezen van een tekst door een parlementariër een brevet van onvermogen:

“Wie niet vrij [van papier] kan spreken, moet geen Kamerlid worden. Iemand die niet kan zwemmen, neemt men ook niet op in de zwemclub.”

Tegenstanders van het voorleesverbod, waaronder oud-minister Marga Klompé (KVP) en Marcus Bakker (CPN) vonden het verbod weer een aantasting van de vrijheid van een parlementariër. Ook werd aangevoerd dat een voorleerverbod ook zou betekenen dat parlementariërs niet meer met een stapel papier konden zwaaien. Een voorleesverbod zou ook ‘vlotte sprekers met goede geheugens en een aanleg tot voor-de-vuist-weg-praten een te groot voordeel geven boven minder fortuinlijke maar niet minder intelligente collega-Kamerleden’.

Cursus spreken in het openbaar

De meeste sprekers (voor- en tegenstanders) durfden bij dit debat geen uitgeschreven tekst mee te nemen. Daarom werd het debat over het voorleesverbod –  ironisch genoeg – grotendeels uit het hoofd gehouden. Alleen Cor van Dis senior (SGP) las demonstratief zijn hele spreektekst voor vanaf verschillende velletjes papier. Mede daardoor werd het een bijzonder levendig debat vol interrupties en grappen. Volgens verlagen uit de pers stoven zelfs Kamerleden die normaal vrij stil en onopvallend waren ineens naar voren om scherpe interrupties te plaatsen.

Toen Marga Klompé de Kamervoorzitter op voorhand een bos rozen beloofde als deze het voorleesverbod rechtvaardig zou handhaven, werd vanuit de VVD-fractie geroepen dat Klompé een ‘lieverdje’ was. Waarna Klompé hevig blozend de spreekstoel verliet.

Spraakwaterval Johan Scheps (PvdA) gebruikte zijn spreektijd om een cursus ‘Spreken in het Openbaar’ te geven aan zijn medeparlementariërs. Scheps, die naast Tweede-Kamerlid ook wethouder in Zeist was en privé ook vaak deelnam aan debatactiviteiten, raadde zijn collega’s aan om een spreektekst terdege voor te bereiden, daarna volledig uit te schrijven en deze dan zes of zeven keer thuis hardop voor te dragen.

Uiteindelijk stemde de Tweede Kamer met 75 – 45 stemmen tegen een voorleesverbod.

Debat is kunst

In de jaren ’90 werd er een tweede poging gedaan om het voorlezen in de Tweede Kamer te verbieden. Een commissie onder leiding van toenmalig Kamervoorzitter Wim Deetman kwam met een groot aantal aanbevelingen om het politieke debat levendiger te maken. Eén van deze voorstellen was een voorleesverbod in commissievergaderingen. Het voorstel redde het ook deze keer niet. In de tijd van de kabinetten Lubbers en later de Paarse-kabinetten was het gebruikelijk geworden dat fracties op belangrijke onderwerpen elkaars bijdragen vooraf konden inzien. Fracties moesten erop kunnen rekenen dat andere fracties niet met verrassingen kwamen in het debat. Daarom was spreken uit het hoofd ondenkbaar. Een voorleesverbod was dus kanslozer dan in de jaren ’60.

Kamerlid Theo Joekes had echter nog een hele andere verklaring. Een gebrek aan welsprekendheid van veel Kamerleden wat weer veroorzaakt werd door een verkeerde vooropleiding. Wetten maken en vormgeven was volgens hem kunst. In de woorden van Joekes:

“Met veel luisteren naar de Brandenburger Concerten van Bach en met veel kijken naar de schilderijen van Manet en Monet, krijg je dat gevoel voor vorm en stijl. Mensen die politicus willen worden moeten geen politicologie studeren, want dat is geen vak. In plaats daarvan moeten ze twee jaar naar het conservatorium en twee jaar naar de kunstacademie.”

Meer informatie

Wil je zelf oefenen met spreken in het openbaar? Neem dan vrijblijvend contact op om de mogelijkheden van een debat-  of speechtraining te verkennen. Of abonneer je op mijn nieuwsbrief en ontvang regelmatig tips, trucs en analyses. 

Share